Adriaen van Campen

Niet alleen in onze tijd, maar ook reeds 2 eeuwen geleden was criminalitiet een verschijnsel in de maatschappij, dat de gemoederen van burger en overheid bezig hield. Dit blijkt o.a. uit het volgende vonnis van de Schepenbank van Breda, gewezen d.d. 11 april 17871.

Ik werd attent gemaakt op dit vonnis, omdat hierin de naam van een mijn voorouders werd genoemd, nl. Michiel van der Avoirt uit Bavel.

In het 1e deel van onze familiegeschiedenis wordt in een akte van scheiding en deling (S.A. Oosterhout no. 335/169v) bovengenoemde Michiel aangehaald als partij bij een boedelscheiding.

Welnu deze Michiel staat in het vonnis als een van de slachtoffers vermeld van een zekere "Adriaen van Campen, oud 41 Jaeren, Geboortig van Baerle, en laast gewoont hebbende te Dorst, Jurisdictie der Vrijheid Oosterhout". Adriaen van Campen beging in de Baronie in de periode 1770-1787 misdaden als afpersing door middel van z.g. dreig-, brand- en moordbrieven.

Het zou eentonig worden om de beschrijving van de misdaden, die in vonnis vermeld staan hier in extenso te herhalen.
Toch wil ik U een bloemlezing niet onthouden:

  • Brandbrief in oktober van het jaar 1770 aan de Weduwe Leenaarts op de Woestenbergse Hoeve onder Bavel. Afpersing van 400 guldens.
  • Idem aan Christiaen van Dyk, begin oktober 1771 met de volgende inhoud:
    "Christiaen van Dyk wy versoeken van U als dat gy zult brengen in de Leeuwerkse dreef tot Bavel op den hoek van die weg, die gy daer eens gekogt hebt over ettelyke jaeren, naest de Leeuwerk, op dien hoek aan den mastenboom daer sal eenen Ros uytsteeken weesen daer moet gy onder brengen, 5 hondert in goud, en 5 hondert in silveren geld, thien hondert guden samen, en de Ros die daer uytgesteeken is, weederom opleggen en gy moet het geld en deesen brief samen in eenen sak sluyten en soo onder de Ros leggen en als wy dat dan bevinden, dan kunt gy versekert wesen, dat wy u gerust sullen laten; maar sooniet, dan sal u huys tot den grond afgestokt worden, wy schryven u dat briefken in 't geheym, soodat er niemand iets van kan weten, maer soo het onder de menschen komt het sy door u, het sy door u vrouw of door Uwe dienstbooden, dan sal het u geen verschoon wesen, want dan konnen wy wel merken, dat het uit u mond is voortsgekomen, en gy moet maken dat het geld daer is, in den tyd van vier en twintig uur zonder te mankeren, en als wy by dat geld volk gewaer worden die sullen daer doot geschoten worden, want er sal volk genoeg omtrent wesen. Als dat geld daer gehaelt word, geloofd maer gerust en siet dat gy hem wel verstaet, want de gel en word daer niet mee gehouden, en als gy zoo maer doet, geleyk het staet in deesen brief, dan konde weer gerust zyn gelyk gy te vooren geweest zyt".
  • Hij dreigt met brandstichting en dood op 5 oktober 1773 bij Cornelis Meeren onder Ginneken, op 7 oktober "daeraen volgende" bij G. Vlaminks in Bavel, op 3 juli 1777 bij Laurens Peeter oomens in Dongen en op 9 maart 1779 bij de weduwe van den Boer, eveneens in Dongen. Hij probeert deze burgers bij elkaar zo'n 1150 guldens af te zetten.
  • Op 25 april 1784 krijgt onze voorouder Michiel van der Avoirt, wonende op Lyndonk onder Bavel een brief waarin met moord en doodslag wordt gedreigd. Om het onheil af te kopen moet hij 100 guldens betalen. Op 2e kerstdag 1786 kreeg Michiel een tweede dreigbrief van Adriaen van Campen "om eene ook reets meermalen geeischte summa van 100 guldens, alwaar hy gedetineerde by het leggen van de selve op de glaasen heeft getikt, een harde slag op de voordeur gegeeven, en vervolgens geroepen of gesegd, daar leyd hy voor den blixem".
  • "des morgens tusschen vier en vyf uuren aan het bord voor de Roomsche Kerk te Bavel, waar men gewoon is publicatien van Verkoopingen en andere advertentien te afligeeren heeft aangespykert een papier waer op geschreeven stond:
    O Menschen die hier staen en komen, siet en aenschout eens wat vervloekte een natie van volk, dat in dees dorpken en tot ….. woonen, die door een duyvelsche gierigheid zoo vast aen het geld verbonden syn, die niet en luysteren na bidden en smeeken, na raat of daat, na uyterste drygementen of ootmoedige verzoekinge, die nog liever hun leven hebben te verliesen, als een hand vol geld te geven, denkt een Regtvaardige zaak of straf is. Siet nu loopen sy by luy. Die hun noyt konden helpen, die tusschen de porten en wallen sitten, daer willen sy van geholpen syn siet, nu soeken sy ons te vervolgen, maer dat God lof oyt in ymands vermogen syn, maer die ons niet voldoen en soeken te vervolgen, die sullen vervolgt worden, dat sy van angst en vreese sullen verdorren, en verdroogen wee die onnoosele dienstboden die sy in hun huysen hebben want wy sullen se schieten, dat de damp hun keel uyt sal komen, soo wel dienstboden als eigen, dat sy daer vandaen trekken, die het aengaet, kan het naedenken".
    "Het welk hy gedetineerde zegt gedaen te hebben om dat de menschen in het vervolg beter geld zouden geven".
  • In een "besloote koffer ten synen huyse"worden nog vele "bedreygbrieve"gevonden. Al deze brieven hebben de bedoeling om in te spelen op de angst van de geadresseerden en zo doende hun geld in handen te krijgen.
  • Op 4 januari 1785 dringt hij in de avond bij Martinus Peeter Knaapen diens huis binnen, roepende: "Knaapen syt gy genegen om ons te voldoen, of wy schieten u aanstonds overhoop, dat hy gedetineerde daer op ten antwoord gekreegen hebbende, mannen wat moet gy lieden hebben, hy gedetineerde vervolgens heeft gerepliseerd thien ryksdaalders, en als toen toen ook eenig geld gekreegen, zonder te weten hoeveel, dat hy gedetineerde van daer na de huysinghe van Peeter Knipschaer, meede woonagtig onder oosterhout op den Houit is gegaen en mede aldaer aen het venster heeft geklopt en geroepen Knipschaer doet open of staet op ik moet geld hebben, ge moet thien ryksdaelders geven als andere brave luyden of ik steek u huys in brand".

1Helaas ontbreekt nadere aanduiding bron op de transcriptie

Het komt ook hier van kwaad tot erger en huizen en schuren van mensen die niet snel genoeg betalen worden met "den swavelstock" bewerkt, met alle gevolgen van dien.

De kruik gaat echter ook in dit geval zo lang te water tot ze breekt:
Na een rechtszitting voor de schepenbank van Breda wordt Adriaen van Campen gevonnist:
"Aldus in deesen op alles wel ende rypelijk gelet ende geconsidereerd, waar eeniglyk de wetten ofte considereren stonde, opgemelde Heeren President en Scheepenen de Plueger, sonder figuur van Proces op de confessie van den gedetineerden doende Recht, condemneren denselven omne ter zaaken voorschreeve gebragt te worden, voor dese stadhuyse, plaatse alwaer men gewoon is Executie van Crimineele Justitie te doen, en aldaer door den scherprechter eerst zyne Rechterhand Afgehouwen, daer nae van onder op leevendig geradbraakt, zyn hoofd met een byl afgehouwen, en het selve, benevens de afgehouwen hand op pinnen geset te worden dat het doode lichaam vervolgens na het buiten ….. zal worden gebracht, en aldaer verbrand, en het hoofd mede aldaer op een pin, boven op een staak of paal ten toon gesteld, de afgehouwen hand daer onder genagelt, en daerby eene ysere pot, en des gedetineerdens pistool gehangen". Aldus gedaen en Gearresteert in collegio van meergemelde HunEdele WelAchtbare, deesen 11 April 1787. Gerefumeert den 12 mitsgaders Gepronuncieert en Geexcuteert den 17. Dito.

Hierna volgen de handtekeningen van de diverse edelachtbare heren.
Het boek "Ach Lieve Tijd", acht eeuwen Breda, onderwerp De Bredanaars en hun misdaad en straf vermeldt nog het volgende:
"De beruchtste misdadiger in de geschiedenis van de Bredase Schepenbank was ongetwijfeld Adriaen van Campen. Geboren in Baarle-Nassau woonde hij met zijn gezin eerst in Dongen, later in Dorst. Hij had een klein boerenbedrijf, dat niet goed liep. Voortdurend werd hij dan ook geplaagd door geldzorgen. Op een dag besloot Adriaan de boeren in de omgeving geld af te persen door het schrijven van brandbrieven.
Aanvankelijk had hij succes, maar later vroegen de meeste slachtoffers hulp van de drossaard die hen adviseerde niet op de eisen in te gaan.
Adriaen van Campen werd toen ongeduldig en daardoor onvoor-zichtig. Uiteindelijk werd hij in Teteringen op heterdaad betrapt. Hij had toen reeds 80 afpersingen gepleegd en 5 boerderijen in brand gestoken.
Op 17 april 1787 werd hij ter dood veroordeeld en op de Groote Markt levend geradbraakt.
De herinnering aan deze misdadiger bleef onder de bevolking leven door liedjes die over hem gemaakt zijn. In 1936 verscheen er ook een toneelstuk over zijn avonturen, getiteld "De schrik van de Baronie".
Tenslotte het portret van Van Campen, getekend door een ooggetuige van de executie".