Historische en economische achtergrondinformatie

Het ideaal van onze "Vader des Vaderlands", Willem van Oranje, was een verenigde autonomie voor alle Nederlanders. Onder "alle Nederlanders" verstond hij niet alleen de bewoners van de huidige staat Nederland, maar ook die van het Nederlandstalige België.

De tegestellingen tussen deze beide Nederlanden zijn er de oorzaak van, dat er uiteindelijk twee verschillende staten en volksgemeen-schappen zijn ontstaan.

Zoals altijd werd ook hier de bevolking de dupe van de onafhankelijkheidsstrijd tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en de Spaanse Monarchie.

Deze onafhankelijkheidsstrijd (de Tachtigjarige Oorlog 1568-1648) leverde bij de Vrede van Münster in 1648 niet altijd duidelijke scheidslijnen op tussen de Hollanders en de Spanjaarden.

De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden behield de in Vlaanderen, Brabant en Limburg veroverde gewesten. Deze gebieden kregen geen zelfbestuur, maar kwamen onder gezag van de Staten-Generaal en werden behandeld als een soort koloniale gebieden.

Alle kerken bleven tot 1796 ( de komst van de Fransen) gesloten of werden aan de gereformeerden toebedeeld. De katholieke bevolking nam haar toevlucht tot schuurkerkjes en andere clandestiene onderkomens, waarvoor aan de Staatse ambtenaren nog flink smeergeld betaald moest worden.

Staats-Brabant bestond uit verschillende Heerlijkheden, waar de Baronie van Breda er een van was. Hier leefden en woonden de oudst bekende voorouders van de familie van der Avoirt.

Mercelis van der Avoirt (rond 1460), diens kinderen, klein- en achterkleinkinderen (tot ongeveer 1575) hebben in een relatief rustige periode geleefd. Hun besloten gemeenschappen in Heusdenhout en Ginneken merkten weinig van het grotere politieke gekrakeel.

Het tijdsbestek rond Michiel Mercelis en zijn zoon Jan Michiel Mercelis (ongeveer van 1548 tot 1623, beiden schepen van Ginneken), verliep véél rumoeriger: de opstand tegen de Spanjaarden brak uit en de daadwerkelijke vrijheidsstrijd begon ( 1568). Het slagveld lag in Zuid-Nederland.

Met name de jaren 1581, 1590, 1625 en 1637 waren wrede en bloederige jaren. Stad en Lande van Breda wisselden tijdens de Tachtigjarige Oorlog viermaal van bezetting.

De dorpen Ginneken en Bavel waren nl. uitvalspoorten en kwartieren voor zowel de Staatsen als de Spanjaarden. De Baronie bestond voor een groot deel uit dorre zandige heidevelden, die vrijwel niet ontgonnen waren.

Het economische bestaan van Ginneken en dus ook van onze voorouders had te maken met de markt- en handelsfunctie van Breda. Ook de verbinding met Antwerpen liep in deze periode via Ginneken vanwege de afsluiting van de waterwegen door de Republiek.

De ups en downs van de vesting Breda troffen in die tijd in militair en economisch opzicht ook Ginneken en Bavel.

In de 16e eeuw leed men ook nog onder de roverijen en plunderingen van de Geldersen. Alleenstaande boerderijen werden slachtoffer van brandschattingen.

Onze schepen Michiel Mercelis zal in deze periode met zijn gezin van 7 kinderen zeker danig in het nauw hebben gezeten

Door de voortdurende bijzonder onveilige en levensgevaarlijke situatie werd er bovendien vaak bittere armoede geleden. In dat opzicht hadden onze voorouders het relatief goed.

In 1538 kwam een Italiaanse ruiterbende naar Ginneken, Princenhage en Teteringen om mensen te dwingen aan de Bredase stadswallen te werken. Het dagloon was 7,5 stuiver, ook in die dagen een belachelijk laag bedrag.

Nog later moesten de omliggende dorpen zelfs het onderhoud van de vestingwerken van Breda betalen ( tot in de 18e eeuw toe).

In 1581 was de zoon van Michiel Mercelis ( Jan Michiel Mercelis) schepen van Ginneken. In dat jaar werden de dorpsklokken van Ginneken en Bavel door de Prins van Oranje gevorderd om er in Antwerpen kanonnen van te maken.
U ziet, er is niets nieuws onder de zon.

Rond 1591 waren door de strooptochten niet alleen de handel, maar ook de akkerbouw en veeteelt volledig vervallen. We kunnen gerust stellen, dat de beroepssoldaten uit die dagen nu niet bepaald een goede opvoeding hadden genoten.

Tijdens het beleg en de verovering van Breda in 1624/25 was er een Spaans kamp in Ginneken. Jan Michiel Mercelis was kort daarvoor in 1623 overleden, terwijl zijn zoon Niclaes Joannis reeds in 1620 het tijdelijke met het eeuwige verwisselde.

De zoon van Niclaes Joannis ( Joannis Niclaes) maakte mee, dat militairen van het Spaanse kamp een schootsveld maakten richting Breda. Alle huizen in het veld werden in brand gestoken en met de grond gelijk gemaakt.

Tijdens het beleg van Breda werd de parochiekerk van Ginneken door brand totaal verwoest en ging het archief van het dorp voor de tweede keer verloren.

Tussen 1625 en 1637 werden door muitende Spaanse soldaten vanuit Breda grote strooptochten in de omgeving van Ginneken en Bavel gehouden.

In 1637 lag Frederik Hendrik met het Staatse leger in Ginneken om vanuit die positie Breda aan te vallen en bij de Republiek te voegen.

Joannis Niclaes maakte een en ander in zijn eerste huwelijksjaren in ruime mate mee. Zijn "Plaetenhoeve"zal daar zeker ook onder geleden hebben.

Begin april 1651 werd hier zijn jongste kind Rombout geboren. In 1661 was de situatie zo ernstig, dat Schout en Schepenen, in overleg met de Bredase autoriteiten, alle mannelijke inwoners van de dorpen en gehuchten opriepen om bij het luiden van de kerkklokken samen te komen en klopjachten te houden op benden "met alle wapens, die ze ter beschikking hadden".

Het jaar 1673 kenmerkte zich door een nieuwe hausse in plunderingen, strooptochten, verplichte leveranties van paarden, karren, schoppen, etc.

Het is verklaarbaar, dat Rombout in deze situatie uit de boedel van zijn moeder en haar 2e man in 1676 een huis kocht aan de Leeghstraat in Rijen. Dit dorp lag iets meer in de luwte van de strijd.

Dit laatste betekende evenwel het vertrek van deze tak van der Avoirt uit Ginneken.

Tot aan de Franse tijd zijn de nakomelingen van Rombout Rijen trouw gebleven.

Vijf en twintig jaar eerder was de kerk van Rijen al in beslag genomen door de hervormden. Deze situatie bleef bestaan tot 1818 toen de katholieken hun kerk weer terugkregen. In de tussenliggende periode moesten zij hun godsdienstplichten vervullen in de zg. schuurkerk, die min of meer getolereerd werd.

Deze schuurkerk brandde echter in 1762 tot de grond toe af, waardoor het archief verloren ging.

De toenmalige pastoor had echter de tegenwoordigheid van geest om ogenblikkelijk alle inwoners opnieuw te registreren ( zij het met veel fouten), alsook waar mogelijk hun overleden familieleden.

Deze brand heeft ons bij ons onderzoek nogal parten gespeeld. Uiteindelijk zijn we er via andere bronnen toch uitgekomen.

In 1752 werden de heidevelden rond Gilze en Rijen ingericht als oefenterrein voor het veldleger van generaal van Hompesch. Het zal duidelijk zijn, dat dit de rust en de veiligheid van de dorpsbevolking niet ten goede kwam.

De legers van die tijd bestonden, zoals reeds opgemerkt, bepaald niet uit lieverdjes.

Na een enkele eeuwen lange zeer moeilijke periode, kwam er na de Napoleontische tijd rust over het land. Die rust werd nog één keer verstoord door de Belgische Opstand van 1830.

Toen Johannes Baptist van der Avort in 1837 Rijen verliet, ruim 160 jaar nadat zijn rechtstreekse voorouder Rombout er zich had gevestigd, was er niet zo heel veel veranderd. Het dorp telde op dat moment, samen met de gehuchten den Heijkant, de Leeghstraat en Lage Haansberg 101 huizen en 700 inwoners. Vrijwel alle inwoners werkten nog steeds in de landbouw.

Jan Baptist van der Avort werd echter kerkschilder. Hij zwierf al schilderend langs de Brabantse kerken. In die dagen was daar bijzonder veel werk te doen.

Bijzonder was, dat hij de schrijfkunst meester was. De school in Rijen werd in 1826 gesticht en telde in die periode gemiddeld 90 leerlingen.

Zijn nakomelingen kwamen niet meer terug in Rijen.

In de jaren 1831 tot 1833 werd op de heidevelden van Rijen, langs de weg van 's-Hertogenbosch naar Breda een enorm kampement aangelegd door Nederlandse militairen.

Op 25 juli 1831 kwam hier Koning Willen I op inspectie. Het opperbevel over deze troepen werd gevoerd door Prins Frederik der Nederlanden.

Tot in de 19e eeuw is in deze streek de landbouw het belangrijkste middel van bestaan geweest.

In 1850 waren de kleine zandboeren dus nauwelijks ingeschakeld bij de markteconomie. De verstarde landbouwbedrijfjes bleven zelfs bestaan tot aan het einde van de 19e eeuw, ofschoon al in 1850 een begin werd gemaakt met de ontwikkeling van een nieuw wegennet.

Eeuwen had de magere zandgrond uitsluitend rogge, boekweit, vlas en aardappelen opgebracht.

Aan bierbrouwerijen ontbrak het niet, liefs 8 stuks in Gilze en Rijen.

De veeteelt op de lagere gronden en het eikenhakhout op de hogere zandgronden legden de basis voor de latere leer- en schoenindustrie.

Tot zover deze historische en economische beschouwing.